Herinneringen aan het Delftse Gymnasium 1940–1946
door Frits Berends
Na een geslaagd toelatingsexamen (met twee herexamens, als Rijswijkse scholieren waren we niet zo goed getraind als de leerlingen van de Delftse Schoolvereniging die gewoonlijk flitsend slaagden) begon mijn eerste jaar, in een inmiddels bezet Nederland.
Het gymnasium bestond in die tijd uit het oude gebouw uit 1890, met aan de linkerkant enige aangebouwde klaslokalen, en daartussen een poort die toegang gaf tot het schoolplein en de fietsenstalling. Ook aan de achterzijde was aanbouw, met o.a. het tekenlokaal.
De entree was imponerend, met de meer dan levensgrote kop van Zeus, geflankeerd door Pallas Athene en Hermes(?), in de toegangsruimte.
Voor ons Rijswijkers was de school ook per tram te bereiken; die had een halte voor de deur. Niet zozeer voor ons als wel voor treinreizigers, die met het pontje naar het station konden worden overgezet. In onze termen geschiedde dat door Charon (die het veer naar de onderwereld bediende).
Het eerste jaar verliep nog vrij normaal, maar vervolgens werd de school gevorderd door de Duitsers en moesten we elders worden ondergebracht. We kregen onderdak bij de HBS aan de Mijnbouwstraat, waar we moesten worden ingepast.
Dat betekende abnormale schooltijden en verkorte lesuren, ik meen van 40 minuten. Het had één voordeel: de HBS had een eigen gymnastiekzaal, voorheen moesten we altijd op een holletje naar een zaaltje aan de Vlamingstraat.
Ik weet niet zeker of we niet nog even terug zijn geweest aan de Westvest, maar op een gegeven moment (ik meen 1943) moesten we verkassen naar gebouwen van de TH, die inmiddels door de Duitsers was gesloten omdat de studenten de “loyaliteitsverklaring” in onvoldoende mate hadden getekend o.i.d.
Op zichzelf waren de faciliteiten (uiteraard) uitstekend. Onze klas werd ondergebracht in Mijnbouwkunde, in een niet te grote collegezaal.
Het bezwaar was dat de verschillende klassen verspreid raakten over een aantal gebouwen (o.a. Elektrotechniek) waardoor de contacten tussen de “jaargangen” wegvielen en de school dus eigenlijk geen geheel meer was.
Een “chique” bijkomstigheid was dat we de lessen natuurkunde in “Technische Fysica” kregen, en die voor scheikunde in “Analytische Scheikunde”, beide binnen 100 m, alsof we al student waren.
Een rare tijd was het wel: op de hoek van de straat kon je tegen een groep soldaten aanlopen die aldaar oefenden in het werpen van handgranaten.
Na “dolle dinsdag” (5 september 1944) begon de huisvesting problematisch te worden. De aanvoer van brandstof stagneerde en tenslotte waren er geen verwarmde lokalen meer.
Uiteindelijk werd er voor onze klas een benepen zaaltje gevonden achterin het pand van de gemeente Delft aan het Kalverbos. Ik heb daar niet lang van kunnen profiteren: medio november werd de tramdienst opgeheven en ik had geen fietsbanden meer (fietsen was toch al riskant, de Duitsers pikten ze nogal eens in).
Op rolschaatsen geprobeerd, bleek ondoenlijk, en mijn schoenen waren ook op.
Kort daarop begon de “Hongerwinter” en werd het verkrijgen van eten belangrijker dan onderwijs.
In februari 1945 werd ik “honger-evacué”. Ik verdween naar Overijssel en kwam pas ca. 1 juli terug. Sommige klasgenoten waren weggevallen en er waren nieuwe die vluchteling waren geweest.
Het schoolleven begon geleidelijk weer een normaal karakter te krijgen. Als zesdeklassers kregen we - voor het eerst - les boven in het oude gebouw (en oud was het daar). We mochten naar dansles (in de oorlog verboden) en de DGB (gymnasiastenbond) kon ook weer tot leven komen. Voordien bestond de activiteit, voor zover ik me kan herinneren, uit het leren van het DGB-lied (Ut concordia res parva crescat, sic sententia nostra est …; op melodie van de “Groningse vrijwilligersmars”, meen ik, en geschreven door Libbe van der Wal, de rector). Van der Wal had ook een toneelstuk geschreven, dat begin 1946 door de leerlingen in de Doelen werd opgevoerd, onder zijn regie.
En in mei begon het eindexamen, weer normaal na het “cadeautje” van 1945 (diploma zonder examen).
Van wat daarna gebeurde heb ik weinig meer mee gekregen. Wel dat twee leraren door de TH werden geronseld (Salet en Bouman, resp. wiskunde en natuurkunde).
De leraren
Er waren uitzonderlijke personen bij, die op mij bijzondere indruk hebben gemaakt. Van der Wal, uiteraard, maar daarnaast vooral juffrouw Donkersloot (oude talen) en Van Isterdaal (geschiedenis) die probeerden ons wat breder te laten kijken en het kritisch denken stimuleerden.
En de voortreffelijke Salet, een oud-onderwijzer die het lesgeven in zijn bloed zat. Ook Odé (Nederlands en aardrijkskunde!) was een bijzondere, wat oudere man, die het zwaar had met sommige leerlingen en die we na 1944 niet meer terugzagen.
En dan was er nog onze nieuwe leraar Duits, die op een gegeven moment aantrad.
Dat bleek een geheide NSB-er, Arntzenius (spelling?), een geüniformeerde leider bij de Jeugdstorm bovendien zoals hij op straat was gesignaleerd. Erg gesteld op hem waren we uiteraard niet en veel aandacht in de klas was er evenmin. Onze kennis van het Duits ging dan ook weinig vooruit. Na de oorlog nooit meer iets van of over gehoord.
Oorlogsomstandigheden kunnen tot vreemde, vindingrijke oplossingen leiden. Door vervoersproblemen kon onze docent Engels ons moeilijk bereiken. Dit leidde tot een ruil met de Delftse vader van een medeleerlinge (‘t Hart) die in Schiedam lesgaf, waar onze docent wel kon komen.
Nog iets speciaals van het gymnasium: het natuurkundelokaal, direct naast de ingang rechts. Dat het oplopende banken had trof me al als iets aparts, maar dat er een ruit uit zijn sponning kon worden genomen en vervangen door een metalen plaat met een klein gaatje erin leek me bizar. Totdat de overige ruiten verduisterd werden en een scherm werd opgesteld. En daarop verscheen een afbeelding van de Westvest, op z’n kop. Het hele lokaal was veranderd in een camera obscura.
Wat is er van het gymnasium overgebleven. Toen ik er jaren later langs kwam stonden er naaimachines in de aangebouwde klaslokalen.
En waar is Zeus gebleven? Tijdens een (uiterst spaarzame) reünie in het nieuwe schoolgebouw werd ons dat onthuld: in de rectorskamer. Toen ik daar een kijkje kon nemen was de ontgoocheling heftig. De monumentale kop stond op de grond, weggedrukt in een hoekje. De teloorgang was evident.
Geplaatst: 15 februari 2014
Zoeken
Delftse verhalen
- De Verkeerde Wereld (over Mienette Storm-van der Chijs)
- Schilderen, meiden en boten
- Herinneringen aan het Delftse Gymnasium 1940–1946
- Een kerstverhaal
- Vreemde bankbiljetten
- Gemeentearchief
- De Bourdon
- J. de Bruin boter en margarine groothandel, ook kaas en fijne vleeswaren
- Vishandel Van Oosten weet niet van stoppen
- Muziekhandel Van Buytene - Stemmen op gehoor
- Feestartikelenwinkel Brehm, plaksnorren en stinkbommen
- Rothfusz, waar karpers een naam hebben
- Pieter de Ruyter brengt stadsgeschiedenis tot leven
- Kort op de kam - over Kapsalon Voskuil
- De mozaïekkanaries van Hans Gielesen
- Groenten kopen in de Schoolstraat - ‘Mensen bedienen, dat zit in me’
- Het verhaal achter Delfts bekendste lijstenmaker
- Kloeg, in rokkostuums en manchetten
- Koos de Roos - ‘Even’ onder het spoor duurde een halve eeuw
- Wilmer: vier generaties in rookwaren
- De geheimen van drogisterij de Salamander
- Villa Vrijenban, Nieuw Plantage 58
- Mijn buurt in de Van de Spiegelstraat en Jacob Catsstraat
- Plantage 48 koestert de herinnering aan Tutein Nolthenius
- Phoenixstraat 52; interview met Margo en Philip Poppink
- Belgische chocolade
- Trouw aan de boerderij
- De archeoloog; een prettige chaos
- Friesoythe, het verhaal achter een gevelsteen
- Parfumfabriek in de achtertuin
- De telefoonzaal
- Rietveld, geschiedenis verstopt onder de begroeiing
- Buurtwinkels op de Rotterdamseweg
- Mijn eerste Taptoe Delft
Agenda
Lid worden?
Wilt u lid worden? Geef u dan op via dit formulier.