Adolf le Comte
Naamgever van de prijs voor de verfraaiing van de stad: de Le Comteprijs
door Wilma van Giersbergen
Polytechnische School
Adolf le Comte (Rijswijk 1850 – 1921 Den Haag) volgde omstreeks 1870 de opleiding bouwkunde aan de Polytechnische School in Delft. Hij kreeg er les van Eugen Gugel, de eerste hoogleraar Bouwkunde in Nederland. Daarna vervolgde Le Comte zijn lessen aan de kunstnijverheidsscholen in Karlsruhe en Neurenberg, en hij werkte enige tijd als decorateur in Parijs. Na zijn terugkeer in Delft werd hij in 1874 assistent van Gugel en tegelijk docent ornamentleer aan de Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag. Toen het vak decoratieve kunst aan de Polytechnische School in 1878 verzelfstandigde, werd Le Comte er leidinggevend docent. Zijn baan in Den Haag zegde hij op. Tot zijn belangrijke leerlingen in Delft kunnen Karel Sluyterman en Bram Gips gerekend worden. Gips werd in 1894 leraar handtekenen als opvolger van Paul Tétar van Elven en Sluyterman volgde in 1895 Le Comte op als docent decoratieve kunsten en ornament, een functie die hij tot zijn dood in 1931 zou vervullen.
Plaat XIII; Zaal met gipsen ornamenten in de Polytechnische School. |
Vrije Studiën
De Polytechnische School kende naast het reguliere programma een aparte studierichting. Deze zogenoemde Vrije Studiën leidden op voor de akte tekenen middelbaar onderwijs (MO-akte). Uiteraard verzorgde Le Comte er het vak ornamenttekenen. Toen de decoratieve kunsten verzelfstandigden, nam Le Comte ook de Vrije Studiën onder zijn beheer. Tot zijn leerlingen die deze tekenopleiding volgden, behoorden de latere kunstenaars Jan Toorop, George Hendrik Breitner en Willem Bastiaan Tholen. Totdat in 1879 in Haarlem de Teekenschool voor Kunstnijverheid werd geopend, was de Polytechnische School de enige plek waar men werd opgeleid in de decoratieve kunsten. Zo pendelde Breitner tussen 1876 en 1880 als leerling van de Haagse academie twee dagen per week naar Delft voor les in stijl- en ornamentleer.
Plaat XX; Zaal met voorbeelden ter beoefening van de decoratieve kunsten aan de Polytechnische School in Delft. |
Adviseur en ontwerper
Le Comte was niet alleen docent maar ook artistiek adviseur en ontwerper bij de aardewerkfabriek De Porceleyne Fles en bij het Delftse glasatelier ’t Prinsenhof van Jan Schouten. Bij De Porceleyne Fles, waaraan hij van 1878 tot 1915 was verbonden, hield hij zich bezig met de artistieke en de technische kwaliteit van het traditionele blauwwit aardewerk. Tussen 1892 en 1902 ontwikkelde Le Comte diverse totaal nieuwe soorten aardewerk met daarbij behorende glazuren en decoraties. Daarmee werd de Delftse fabriek een van de voorlopers op het gebied van vernieuwing in de vormgeving. Le Comte ontving veel waardering in binnen- en buitenland. Hij bewerkstelligde niet alleen de herleving van de aardewerknijverheid van De Porceleyne Fles maar ook die van heel Nederland.
De ideeën van Le Comte en de studiecollectie
Als docent in Delft bracht Le Comte regelmatig werkbezoeken aan buitenlandse polytechnische scholen, waardoor hij goed op de hoogte was van de internationale ontwikkelingen op het gebied van de decoratieve kunst. Hij kreeg van de Rijksoverheid verschillende malen opdrachten tot onderzoek naar de stand van zaken van de kunstnijverheid in Nederland.
In zijn tijd leerden toekomstige kunstnijverheidslieden het vak door het kopiëren van kunstnijverheidsvoorwerpen. Dat deden ze meestal door te tekenen naar gipsen afgietsels van originele voorwerpen. Le Comte was tegen dit gebruik van afgeleide voorwerpen. Hij gaf de voorkeur aan originele objecten omdat een leerling op die manier veel beter inzicht kreeg in materiaalsoort, verhoudingen en afmetingen. Samen met Gugel legde hij in Delft een studiecollectie aan van originele voorwerpen die velerlei materialen en stijlen omvatten. Ze vormden in sierlijkheid en uitstraling een afspiegeling van de Hollandse renaissance. Gugel en Le Comte waren namelijk aanhangers van de Hollandse renaissance. Zij hadden de overtuiging dat de eigen nationale stijl met de invoering van de klassieke stijl verloren was gegaan. Dit kwam niet alleen in de bouwkunst tot uiting, maar ook bij de decoratieve kunsten. Met de Hollandse renaissance als basis wilden ze een nieuwe vormgeving tot stand brengen. Een goed voorbeeld vond Le Comte het blauwe Delftse aardewerk van De Porceleyne Fles waarin functionaliteit en vormgeving op een juiste manier gecombineerd waren. Sluyterman bouwde deze studiecollectie uit met originele voorwerpen uit de achttiende eeuw. Deze verzameling staat nu bekend onder de niet helemaal gerechtvaardigde naam ‘collectie Sluyterman’. Ze werd in 1915 overgebracht naar Huis Portugal, waar vanaf dat moment ook de bouwkunst werd onderwezen. Een deel van de ‘collectie Sluyterman’, die klaarstond voor een expositie in de faculteit Bouwkunde van de TU, ging bij de brand op 13 mei 2008 verloren.
Academie van Beeldende Kunsten in Rotterdam
Geldgebrek dwong Le Comte tot het omzien naar een nieuwe functie. In 1902 werd hij hoofdleraar Kunstnijverheid aan de Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen in Rotterdam. Daar volgde Le Comte hoofdleraar Jan Striening op die in 1881 was aangesteld om het vak kunstnijverheid in nieuwe banen te leiden. Inmiddels was die opleiding zo enorm gegroeid en ze had zich op zodanige wijze ontwikkeld dat een aparte opleiding noodzakelijk was. Het was de taak van Le Comte om deze opleiding te moderniseren en aan te passen aan de nieuwe ontwikkelingen. Ook in Rotterdam legde hij een studiecollectie met originele kunstvoorwerpen aan, die door zijn opvolger Huib Luns werd uitgebreid. Helaas werd deze collectie met het bombardement van 14 mei 1940 nagenoeg verwoest.
Adolf le Comte (links), staande voor de studiecollectie, met zijn leerlingen van de afdeling Kunstnijverheid van de Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen in Rotterdam, omstreeks 1908. Van de weinige objecten die overbleven na het bombardement van 14 mei 1940 zijn enkele in het bezit van Museum Rotterdam en van de Willem de Kooning Academie.(Particuliere collectie) |
Huis Lambert van Meerten: droom en teleurstelling
Toen Le Comte in 1908 de kans kreeg om directeur te worden van Huis Lambert van Meerten in Delft nam hij in Rotterdam ontslag. In zijn nieuwe functie dacht hij zijn ideeën over de Hollandse renaissance op optimale wijze te kunnen verwezenlijken. Hij mocht in opdracht van de inmiddels omgedoopte Technische Hogeschool Delft het gebouw ontwikkelen tot een opleiding voor tekenonderwijs van de studenten van de TH.
Huis Lambert van Meerten is nog steeds een goed voorbeeld van wat men verstond onder de negentiende-eeuwse Hollandse renaissance. De Delftse industrieel Lambert van Meerten had in 1893 voor zijn zeventiende-eeuwse verzameling kunstnijverheid het grachtenpand Huis Oud-Holland laten bouwen naar ontwerp van Le Comte. Zowel het exterieur als het interieur moest een Oudhollandse sfeer oproepen. In het interieur werden originele bouwfragmenten uit Van Meertens verzameling verwerkt en waar nodig aangevuld. De Rotterdamse meubelfabrikant W.L. Thieme, opgeleid aan de Polytechnische School en docent aan de Rotterdamse Academie, had het grootste aandeel in het huis. In zijn bedrijf werden, met behulp van originele gedecoreerde houten meubelonderdelen, zogenaamde oud aandoende meubelen samengesteld naar ontwerp van onder anderen Le Comte. Van Meerten bepaalde dat het huis na zijn dood als museum aan de staat zou komen, onder voorwaarde dat de collectie specifiek gebruikt zou worden voor de opleiding van bouwkundigen aan de Technische Hogeschool. Maar het faillissement van zijn distilleerderij in 1902 dwong Van Meerten tot verkoop van huis en inboedel. Het huis werd in 1905 door de staat geaccepteerd, echter zonder inboedel.
Toen Le Comte in 1908 directeur werd, moest hij het opnieuw inrichten. Behalve voorwerpen uit gotiek en renaissance diende het, naar zijn mening, ook een collectie oud Delfts aardewerk te bezitten. Dat werd in 1920 de aardewerkcollectie – vooral tegels – van Jan Schouten, oprichter van glasatelier ’t Prinsenhof in Delft. Uiteindelijk werd Le Comte’s ideaal van een leeromgeving voor studenten ingehaald door nieuwe ontwikkelingen op het gebied van bouwkunst en interieur en daarmee niet gerealiseerd. Als teleurgesteld man nam Le Comte in 1918 afscheid.
Prentbriefkaart van het interieur van Museum Lambert van Meerten te Delft, 1920-1930. (Particuliere collectie) |
De Le Comteprijs
Het bestuur van de Historische Vereniging Delfia Batavorum besloot in 1999, op initiatief van de heer mr. A.P.A. van Daalen, jaarlijks een prijs toe te kennen aan degene die in het voorafgaande jaar een pand of terrein in de gemeente Delft liet verfraaien. Die verfraaiing moet wel volgens bepaalde regels worden uitgevoerd: namelijk op een duurzame, cultureel waardevolle en historisch verantwoorde wijze, en in overeenstemming met de doelstelling van de Historische Vereniging. De prijs werd heel terecht vernoemd naar Adolf le Comte. Voor de beoordeling van de inzendingen werd een speciale commissie ingesteld die een aantal genomineerden voordraagt aan het bestuur. Het bestuur kiest daaruit een winnaar. De prijs bestaat uit een bord vervaardigd door De N.V. Koninklijke Delftsch Aardewerkfabriek ‘De Porceleyne Fles Anno 1653’, zoals het bedrijf officieel heet.
Meer lezen over Adolf le Comte:
- Jos Hilkhuijsen, ‘Adolf le Comte (1850-1921). Bevlogen docent en kunstenaar’, Delfia Batavorum Jaarboek 1999 (2000) pp. 27-47.
- Jos Hilkhuijsen, Delftse Art Nouveau. Onderwijs en ontwerp van Adolf le Comte (1850-1921), Karel Sluyterman (1863-1931) en Bram Gips (1861-1934) (Zwolle/Assen 2001).
- Trudy van der Wees, ‘De Delftse industrie 1880-1940. Smaakmakend en baanbrekend’; Delfia Batavorum Jaarboek 20 (2010) pp. 65-83.
Maart 2012
Zoeken
Agenda
Lid worden?
Wilt u lid worden? Geef u dan op via dit formulier.